
Lamin (25)
“Ik snap niet waarom het leven voor mij zo moeilijk is”
Na vier mislukte pogingen om de Middellandse zee over te steken, twijfelt Lamin of hij nog een laatste poging moet wagen. Hij zou wel naar huis willen, maar liever niet zonder geld om zijn familie te helpen.
Lamin groeide op in een arm gezin in Gambia en kreeg nooit de kans om naar school te gaan. Net als zijn broers. Zijn vader plaatste hem op jonge leeftijd in het gezin van een kleermaker waar hij het vak leerde en negen jaar lang allerlei klusjes deed. Maar het leverde te weinig op om de armoede thuis te kunnen verlichten. “Ik dacht op mijn zestiende: ik moet naar Europa, om iets te leren, zodat ik beter voor mijn familie kan zorgen.”
Na een lange reis via Mali kwam Lamin aan in Libië en deed twee pogingen om in Europa te komen. “Beide keren werd ik gearresteerd en gevangen gezet in een Libische gevangenis. Dat was het ergste wat ik heb meegemaakt. Toen ik na een jaar kon ontsnappen zeiden mensen: ga naar Tunesië. Hier probeerde ik het ook twee keer. We vertrokken met zo’n veertig mensen, er kwamen er maar enkelen terug. We sloegen niet om door de golven, maar doordat we door de kustwacht werden aangevallen. Veel van mijn vrienden zijn verdronken.”




Impressie van de leefomstandigheden in het kamp in Sfax (slide show).
“De politie maakt het ons onmogelijk om hier te leven”, zegt Lamin. “Ik slaap slecht uit angst voor een inval. Tegenwoordig komen ze al rond vijf uur in de ochtend. Vorige maand, ik sliep nog, trok de politie schreeuwend ons kamp binnen. Ik werd uit mijn tent geslagen en bespoten met pepperspray toen ik wilde wegrennen. Ze zeggen twee woorden: geld, telefoon. Dan vragen ze waar je vandaan komt. Je naam wordt niet opgeschreven. Daarna werden we per bus gedeporteerd naar de woestijn. Ze zeggen: daar is Algerije, loop daar naartoe. Ze slaan ons als we niet doorlopen. We hadden negen dagen nodig om terug te lopen. Maar ook op straat kun je zomaar worden opgepakt. Soms pakt de politie je telefoon en geld af en zet je na 10 kilometer uit de bus. Soms word je naar Algerije gebracht en daar verkocht.”

Lamin in zijn geïmproviseerde tent. "In de winter gaan we langs de deuren en smeken om dekens te geven."
Lamin is inmiddels negen jaar van huis en is de wanhoop nabij. “We hebben hier geen plek om te leven. Drinkwater vinden, jezelf wassen, koken, alles is een probleem. De mensen mogen ons geen werk geven. Toch probeer ik het elke dag opnieuw. Als je politie ziet, moet je rennen. Meestal vind ik niets, soms heb ik geluk. In de winter gaan we langs de deuren en smeken om dekens te geven. Als we ziek zijn, kunnen we niet naar een ziekenhuis. We koken besjes die de pijn een beetje verlichten, zoals paracetamol. We drinken het als thee. Als ik naar een café ga om voetbal te kijken, word ik weggestuurd. Ze zeggen: verboden. Dat is omdat ik zwart ben. Ze willen ons hier niet hebben.”
“Ik heb veel stress”, zegt Lamin. “Mijn vader, oma en zus zijn inmiddels gestorven, ik heb ze nooit meer gezien.” Hij overweegt terug te gaan naar Gambia, maar heeft zich nog niet geregistreerd bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). “Ga ik nog een laatste poging doen? Sommigen proberen nog naar Europa te gaan, zolang ze hoop hebben en geld. Ik zou wel terug willen, maar ik durf niet omdat ik geen geld heb voor mijn familie. Het gaat niet goed met hen, ze lijden. Ik snap niet waarom het leven voor mij zo moeilijk is. Soms zou ik liever dood zijn.”